Voorwoord door Carl Gustaf Jung.
Aangezien ik geen sinoloog ben, moet een voorwoord voor het Boek der Veranderingen van mijn hand
getuigenis afleggen van mijn persoonlijke ervaring met dit groot en merkwaardig werk. Het geeft
mij tevens een welkome gelegenheid, nog eens een welverdiende hulde te brengen aan de nagedachtenis
van wijlen mijn vriend, Richard Wilhelm. Hij zelf was zich ten volle bewust van de culturele betekenis
van zijn vertaling van de Yijing, een in het Westen ongeëvenaarde vertaling.
Als de betekenis van het Boek der Veranderingen gemakkelijk te vatten was, zou dit werk geen voorwoord
nodig hebben. Dit is echter geenszins het geval, want er is zoveel duisters in, dat sommige Westerse
geleerden de neiging vertoonden om het boek als een verzameling 'toverformules' te beschouwen,
die òf te diepzinnig waren voor het menselijk intellect, òf in het geheel geen betekenis hadden.
Legge's vertaling van de Yijing, tot dusverre de enige in het Engels verschenen vertaling, heeft
er weinig toe bijgedragen het werk toegankelijk te maken voor de Westerse geest. Wilhelm daarentegen
heeft alles in het werk gesteld om ons de symboliek van de tekst begrijpelijk te maken. Hij kon dit doen,
omdat hijzelf was onderricht in de filosofie en het gebruik van de Yijing door de eerbiedwaardige
wijze Lao Naixuan; bovendien had hij gedurende talrijke jaren de merkwaardige orakel-techniek in
praktijk gebracht. Dit stelde hem in staat in zijn versie van de Yijing de levende zin van de tekst
veel beter naar voren te brengen, dan iemand, die uitsluitend was toegerust met de academische kennis
van de Chinese filosofie, dit had vermogen te doen.
Ik ben Wilhelm tot grote dank verplicht, niet alleen voor het licht, dat hij op het ingewikkelde
probleem van de Yijing heeft doen vallen, doch vooral ook voor het inzicht dat hij mij heeft
gegeven in de praktische toepassing ervan. Gedurende meer dan dertig jaar heb ik mij nu al bezig
gehouden met deze orakeltechniek, of methode om het onbewuste te verkennen, die mij ongemeen belangrijk
voorkwam. Ik was reeds vrij vertrouwd met de Yijing toen ik Wilhelm in het begin der twintiger
jaren voor de eerste maal ontmoette; hij bevestigde mij wat ik al jaren wist, en leerde mij nog
vele andere dingen.
Ik ken geen Chinees en ben nooit in China geweest. Ik kan mijn lezers verzekeren, dat het in het
geheel niet gemakkelijk is, het juiste inzicht te krijgen in dit monument van de Chinese gedachtenwereld,
die zo volslagen verschilt van onze denkwijze. Om te kunnen begrijpen waar het bij zulk een boek om gaat,
is het beslist noodzakelijk bepaalde vooroordelen van de Westerse geest overboord te gooien. Het is
merkwaardig, dat zulk een begaafd en intelligent volk als de Chinezen nooit een, wat wij noemen
'wetenschap' heeft ontwikkeld. Onze wetenschap evenwel is gebaseerd op het causaliteits-principe, en
causaliteit wordt beschouwd als een axiomatische waarheid. Een geheel andere zienswijze begint zich
echter reeds baan te breken. Wat Kant's Kritik der Reinen Vernunft niet vermocht te doen, is door
de moderne natuurkunde tot stand gebracht. Het axioma van de causaliteit begint te wankelen op
zijn grondvesten: wij weten thans, dat wat wij natuurwetten noemen slechts statistische waarheden
zijn, die derhalve noodzakelijkerwijze ruimte openlaten voor uitzonderingen. Wij hebben niet
voldoende rekening gehouden met de omstandigheid, dat we het laboratorium met zijn insnijdende
restricties nodig hebben om de onveranderlijke geldigheid van een natuurwet te demonstreren.
Als wij de dingen aan de natuur overlaten, zien we een geheel ander beeld: elk proces wordt
geheel of gedeeltelijk doorkruist door het toeval, zodat het onder natuurlijke omstandigheden
bijna een uitzondering is, wanneer de gebeurtenissen zich in volkomen overeenstemming met de
speciale wetten voltrekken.
De Chinese mentaliteit, zoals ik deze aan het werk zie in de Yijing, schijnt zich echter
uitsluitend bezig te houden met het toevals-aspect der gebeurtenissen. Wat wij toeval noemen,
schijnt de bijzondere belangstelling op te wekken van deze merkwaardige geest, terwijl er aan
wat wij als causaliteit vereren, bijna geen aandacht wordt geschonken. Wij moeten toegeven,
dat er iets te zeggen valt voor de enorme betekenis van het toeval. Een onberekenbare hoeveelheid
menselijke energie is gericht op het bestrijden en beperken van het nadeel of het gevaar,
dat door het toeval wordt vertegenwoordigd. Theoretische beschouwingen over oorzaak en gevolg
lijken dikwijls bleek en stoffig in vergelijking met het practische resultaat van het toeval.
Het is goed en wel te zeggen, dat het kwartskristal een hexagonaal prisma is. Het is volkomen
waar, zolang men een ideëel kristal op het oog heeft. Maar in de natuur vindt men geen twee
kristallen, die volkomen gelijk aan elkaar zijn, hoewel ze allen onmiskenbaar hexagonaal zijn.
Hun reële vorm nu, schijnt de Chinese geleerde meer te interesseren dan de ideële. Het mengelmoes
van natuurwetten, dat samen de empirische realiteit vormt, heeft meer betekenis voor hem dan
een causale verklaring van gebeurtenissen, die bovendien als regel nauwkeurig van elkaar gescheiden
dienen te worden, wil men ze op de juiste wijze kunnen waarderen.
De wijze waarop de Yijing geneigd is de realiteit onder ogen te zien, schijnt niet veel op
te hebben met onze causalistische procedures. Het ogenblik, dat momenteel onder observatie staat,
is volgens het oude Chinese standpunt meer een toevallige constellatie, dan een scherp omlijnd
resultaat van een causaal samenhangende keten van gebeurtenissen. De belangstelling schijnt
uit te gaan naar de configuratie, die op het moment van de observatie door toevallige gebeurtenissen
wordt gevormd, en niet naar al de hypothetische redenen, die ogenschijnlijk die samenloop verklaren.
Terwijl de Westelijke mentaliteit zorgvuldig schift, afweegt, uitkiest, classificeert, isoleert,
omvat het Chinese beeld van het moment elke bijzonderheid, tot in het kleinste, absurdste detail,
daar al deze ingrediënten tezamen het geobserveerde moment vormen.
Zo komt het, dat wanneer we de drie munten opgooien, of de negenenveertig duizendbladstelen
doortellen, deze toevalsdetails deel uit zullen maken van het beeld op het moment van de observatie
- een deel, dat ons onbelangrijk schijnt, doch in Chinese ogen van het grootste belang is.
Bij ons zou de bewering, dat wat er ook op een gegeven ogenblik gebeurt, onvermijdelijk de
aan dit moment eigen hoedanigheid bezit, een banale en bijna zinloze opmerking zijn (oppervlakkig
beschouwd, tenminste). Dit is geen abstractie, maar een bij uitstek practische argumentatie.
Er zijn bepaalde experts, die alleen uit het uiterlijk, de smaak en het gedrag van een wijn
weten af te leiden waar hij vandaan komt, en van welke jaargang hij is. Er zijn antiquairs,
die met een bijna angstwekkende nauwkeurigheid de naam, de plaats van herkomst en de maker
van een 'object d'art' of een meubelstuk weten te noemen, door er alleen maar naar te kijken.
Er zijn zelfs astrologen, die u kunnen vertellen, zonder enige voorafgaande kennis omtrent
uw geboorte, hoe de positie van de zon en van de maan was, en welk teken van de dierenriem
boven de horizon verrees op het moment van uw geboorte. Dergelijke feiten in aanmerking nemende,
moet men wel toegeven, dat momenten langdurige sporen kunnen achterlaten.
Met andere woorden: wie ook de uitvinder geweest mag zijn van de Yijing, hij was ervan overtuigd,
dat het hexagram, dat op een gegeven moment werd gevormd, hiermee niet alleen in tijd, maar ook
in hoedanigheid samenviel. Voor hem was het hexagram de weergave van het moment, waarin het
geworpen werd - meer nog dan de wijzers van de klok of een kalenderdatum dit kon zijn - in
zoverre men het hexagram beschouwde als de indicateur van de essentiële situatie, zoals deze
was op het moment, dat het ontstond. Deze opvatting hangt samen met een bepaald merkwaardig
principe, dat ik
synchroniciteit genoemd heb, een begrip dat een standpunt formuleert, dat
lijnrecht het tegenovergestelde is van dat van de causaliteit. Aangezien dit laatste alleen
een statistische waarheid is en geen absolute, is het een soort werkhypothese hoe de gebeurtenissen
uit elkaar voortkomen, terwijl de synchroniciteit de coïncidentie van gebeurtenissen in tijd
en ruimte niet als louter toeval beschouwt, doch er een diepere betekenis aan toekent: namelijk
deze, dat er een bijzondere onderlinge samenhang bestaat, zowel tussen de objectieve gebeurtenissen
onder elkaar als tussen deze en de subjectieve (psychische) situaties van de waarnemer of de
waarnemers.
De oude Chinese mentaliteit beschouwt de cosmos op een wijze, die men zou kunnen vergelijken
met die van de moderne natuurkundige, die niet kan ontkennen, dat zijn model van de wereld
een gedecideerd psycho-physische structuur is. De microphysische uitslag sluit evenzeer de
waarnemer in, als de realiteit, die aan de Yijing ten grondslag ligt, de subjectieve (d.w.z. psychische)
situaties in de totaliteit van de onderhavige situatie betrekt. Zoals de causaliteit de opeenvolging
der gebeurtenissen verklaart, zo verklaart de synchroniciteit voor de Chinese mentaliteit het
samenvallen der gebeurtenissen. Het causale gezichtspunt vertelt ons een dramatisch verhaal,
hoe in de wereld kwam: het stamde af van C, dat vóór D bestond, en C had op zijn beurt een
vader, B, enz. Het synchronistisch gezichtspunt daarentegen tracht een even zinvol beeld te
geven van coïncidentie. Hoe komt het, dat A',B',C',D', alle op hetzelfde moment en op de zelfde
plaats in verschijning treden? Dit komt in de eerste plaats doordat de physieke gebeurtenissen
A' en B' van dezelfde hoedanigheid zijn als de psychische gebeurtenissen C' en D', en verder
omdat ze alle exponentenzijn van één en dezelfde situatie. Die situatie wordt verondersteld een
leesbaar of begrijpelijk beeld te zijn.
Nu zijn de vierenzestig hexagrammen van de Yijing het instrument waardoor de betekenis van
vierenzestig verschillende, nochtans typische situaties kunnen worden bepaald. Deze interpretaties
zijn equivalent aan causale verklaringen. Causaal verband is statistisch noodzakelijk en kan
dus worden onderworpen aan een experiment. Daar een situatie echter uniek en niet herhaald kan worden,
lijkt het onder normale omstandigheden onmogelijk, met synchroniciteit te experimenteren. In
de Yijing is het enige criterium voor de geldigheid van deze laatste hypothese gelegen in
de opinie van de waarnemer, dat de tekst van het hexagram zijn psychische situatie werkelijk
getrouw weergeeft. Men neemt aan, dat de val van de munten of de verdeling van het bundeltje
duizendbladstelen juist zo uitvalt, als in een gegeven 'situatie' noodzakelijk het geval moet
zijn, aangezien het evenals alles, wat op dat moment gebeurt er toe behoort als een onmisbaar
deel van het beeld. Als men een handvol lucifers op de grond gooit, vormen ze de voor dat moment
karakteristieke tekening. Maar zulk een voor de hand liggende waarheid als deze openbaart zijn
zinvolle betekenis eerst, wanneer het mogelijk is de tekening te lezen en de interpretatie ervan
te controleren, enerzijds door de bekendheid van de waarnemer met subjectieve en de objectieve
situatie, anderzijds door de bevestiging ervan door de erop volgende gebeurtenissen. Het ligt
voor de hand dat een critische geest, die gewend is aan experimenteel onderzoek der feiten of aan
feitelijke bewijzen, voor een dergelijk procédé weinig zal voelen. Maar voor iemand, die de wereld
graag eens uit dezelfdegezichtshoek wil bekijken als het oude China, zal in de Yijing wellicht
iets aantrekkelijks hebben.
De boven uiteengezette argumentatie is natuurlijk nooit opgekomen in een Chinees brein. Verre
van dat: volgens de oude traditie zijn het 'geestelijke krachten', die op mysterieuze wijze
hun invloed doen gelden, en aldus bewerken, dat de duizendbladstelen een zinvol antwoord geven.
Deze krachten vormen als het ware de levende ziel van het boek. Waar dit laatste dus een soort
van bezield wezen is, kan men volgens de traditie ook vragen stellen aan de Yijing en mag men
verwachten een verstandig antwoord te krijgen. Zo kwam de gedachte bij mij op, dat het voor de
oningewijde lezer wellicht interessant zou zijn de Yijing aan het werk te zien. Voor dat doel
maakte ik een experiment, strikt in overeenstemming met de Chinese opvatting: ik personifieerde
het boek in zekere zin, en vroeg zijn oordeel over zijn actuele situatie, d.w.z. over mijn voornemen
het te introduceren in de Westerse wereld.
Hoewel dit procédé volkomen past in de geestelijke sfeer van de Daoïstische filosofie, komt het
ons buitengewoon vreemd voor. Ik moet echter eerlijk bekennen, dat ook de vreemdste waanvoorstellingen
van krankzinnigen of de sterkste staaltjes van primitief bijgeloof mij nooit aanstoot hebben gegeven.
Ik heb altijd getracht, onbevooroordeeld en nieuwsgierig te blijven - rerum novarum cupidus.
Waarom zou ik geen dialoog wagen met een oud boek, dat voorgeeft bezield te zijn? Daar kan geen
kwaad bij zijn, en zo krijgt de lezer de gelegenheid, een psychologisch procédé gade te slaan,
dat in vele duizenden jaren van Chinese beschaving oneindige malen werd toegepast, en dat voor
een Confucius en een Laozi zowel de opperste geestelijke autoriteit als een filosofisch raadsel
beduidde. Ik maakte gebruik van de munten-methode, en het antwoord, dat ik kreeg, was het hexagram
nr. 50: Ding, de Spijspot.
In overeenstemming met de wijze, waarop mijn vraag was geformuleerd, moet de tekst van het
hexagram worden beschouwd, alsof de Yijing zelf de sprekende persoon was. Het beschrijft zichzelf
dus als een spijspot, dat wil zeggen als een ritueel vat, dat gekookte spijzen bevat. Die spijzen
moeten hier worden verstaan als geestelijk voedsel. Wilhelm zegt hierover: 'De
ding is
een gebruiksvoorwerp, dat tot een verfijnde beschaving behoort, en suggereert dus de verzorging
en voeding van bekwame mannen, hetgeen ten goede komt aan het welzijn van de staat... Wij zien
hier hoe de beschaving zijn hoogtepunt bereikt in de religie. De
ding dient tot aanbieden
van het offer aan God... De opperste openbaring van God komt tot ons door profeten en heiligen.
Hen te vereren is de ware godsverering. De wil van God, zoals die door hen wordt geopenbaard,
dient in nederigheid te worden aanvaard.'
Overeenkomstig onze hypothese, moeten we daaruit concluderen, dat de Yijing hier getuigenis over
zichzelf aflegt.
Als één of meerdere lijnen van een hexagram de waarde van zes of negen hebben, betekent dit
dat hierop speciaal de nadruk wordt gelegd, en dat ze dus van belang zijn voor de interpretatie.
In mijn hexagram hebben de 'geestelijke krachten' de nadruk gelegd op de negens van de lijnen
op de tweede en de derde plaats.
De tekst luidt:
Negen op de tweede plaats betekent:
In de spijspot is voedsel.
Mijn kameraden zijn jaloers,
Maar ze kunnen mij niets doen.
Heil!
De Yijing zegt dus van zichzelf: 'Ik bevat (geestelijk) voedsel. Aangezien het bezit van iets
groots altijd afgunst wekt, maakt het koor van jaloersen deel uit van de schildering. De jaloersen
willen de Yijing beroven van zijn groot bezit, dat wil zeggen: ze trachten hem zijn betekenis
te ontnemen, of zijn betekenis te vernietigen. Maar vijandschap kan hem niet schaden. De rijkdom
van zijn betekenis is verzekerd; ofwel: hij is overtuigd van zijn positieve prestaties, die
niemand te niet kan doen. De tekst vervolgt:
Negen op de derde plaats betekent:
Het handvat van de spijspot is veranderd.
Men wordt belemmerd in zijn handelingen.
Het vet van de fazant wordt niet gegeten.
Als eerst de regen maar valt, dan verdwijnt het berouw.
Eindelijk komt heil.
Het handvat - steel greep (in het Duits Griff) - is het deel waarbij de spijspot kan worden
aangevat of gegrepen (gegriffen). Het betekent dus het begrip (Begriff), dat men van de Yijing
heeft (de spijspot,
ding). In de loop der tijden is dit begrip klaarblijkelijk veranderd,
zodat wij de Yijing niet langer kunnen begrijpen (begreifen). Daardoor 'wordt men belemmerd in
zijn handelingen'. Wij worden niet langer gesteund door de wijze raad en het diepe inzicht van
het orakel; daardoor vinden wij niet langer de weg door het doolhof van het noodlot en door de
duistere impulsen van onze eigen natuur. Het vet van de fazant, het beste en rijkste deel van
een goede schotel, wordt niet langer gegeten. Doch wanneer de dorstige aarde eindelijk weer regen
ontvangt, dat wil zeggen wanneer deze toestand van gebrek is overwonnen, dan verdwijnt 'berouw',
dat wil zeggen de spijt over de verloren wijsheid, en dan komt het lang verbeide heil.
Wilhelm tekent hierbij aan: 'Hier wordt een man getekend, die zich in een tijd van hoge cultuur
op een plaats bevindt, waar hij door niemand wordt opgemerkt en gewaardeerd. Dat is voor zijn
werken een grote belemmering.'
De Yijing beklaagt zich als het ware, dat zijn voortreffelijke hoedanigheden niet worden erkend,
en dus braak liggen. Hij troost zichzelf met de hoop, dat hij nu op het punt staat grotere
bekendheid te verwerven.
Het antwoord, dat in deze beide op de voorgrond tredende lijnen wordt gegeven op de vraag, die
ik aan de Yijing stelde, vereist geen uitzonderlijk subtiele interpretatie, geen kunstgrepen,
geen buitengewone kennis; iedereen met een klein beetje gezond verstand kan de betekenis van
het antwoord begrijpen; het is het antwoord van iemand, die zich van zijn gezag bewust is,
doch wiens waarde niet algemeen erkend wordt, zelfs niet in ruimere kring bekend is.
Het antwoordende subject heeft een interessante mening over zichzelf: het beschouwt zich als
een gewijd vat, waarin offers aan de Goden worden gebracht, rituele spijzen voor hun voeding.
Het ziet zichzelf als een religieus gebruiksvoorwerp dat ertoe dient, de onbewuste elementen
of krachten ('geestelijke krachten') die als Goden zijn geprojecteerd, van geestelijk voedsel
te voorzien - met andere woorden: aan deze krachten de aandacht te besteden, die ze nodig hebben
om in het leven van het individu hun rol te spelen. Dit is inderdaad de oorspronkelijke betekenis
van het woord religio - van religere: een zorgvuldig observeren en eerbiedigen van het numineuze.
De methode van de Yijing houdt inderdaad rekening met de verborgen individuele hoedanigheden
van dingen en mensen, alsook met 's mensen onderbewuste persoonlijkheid. Ik heb de Yijing
geraadpleegd zoals men een persoon raadpleegt, die men aan zijn vrienden wil voorstellen: men
vraagt hem of hem dit al dan niet aangenaam zal zijn. Als antwoord vertelt de Yijing mij van
zijn religieuze betekenis, van de omstandigheid dat hij op het ogenblik onbekend is en verkeerd
beoordeeld wordt, van zijn hoop weer een eervolle plaats te zullen bekleden - dit laatste klaarblijkelijk
met een zijdelingse blik op mijn vooralsnog ongeschreven voorwoord, en bovenal op de Engelse vertaling.
Dit lijkt een volkomen begrijpelijke reactie, zoals men ook van een menselijk wezen zou kunnen verwachten,
die zich in dezelfde situatie bevond.
Maar hoe kwam deze reactie tot stand? Doordat ik drie kleinen muntjes in de lucht gooide en ze
liet vallen, rollen en tot rust komen, kruis of munt, zoals het toeval wilde. Dit zonderlinge
feit, dat er een zinvolle reactie te voorschijn komt uit een techniek, die van het begin af aan
loos schijnt te zijn, is de grote prestatie van de Yijing. Het voorbeeld, dat ik zojuist gaf,
staat niet alleen; zinvolle antwoorden zijn regel. Westerse sinologen en eminente Chinese geleerden
hebben mij verzekerd, dat de Yijing een verzameling is van in onbruik geraakte 'toverformules'.
In de loop van deze gedachtenwisselingen gaf mijn gesprekspartner soms toe, dat hij het orakel had
geraadpleegd door tussenkomst van een waarzegger, gewoonlijk een Daoïstisch priester. Dit zou
natuurlijk 'alleen maar nonsens' kunnen zijn. Maar merkwaardigerwijze kwam het het ontvangen
antwoord blijkbaar opmerkelijk goed overeen met de psychologische blinde vlek van de vrager.
Ik ben het met de Westerse mentaliteit eens, dat er talloze andere antwoorden op mijn vraag
mogelijk waren geweest, en ik wil zeker niet beweren, dat een ander antwoord niet even veelzeggend
had kunnen zijn. Doch dit antwoord was het eerste en het enige, dat ik ontving; wij weten niets
van andere mogelijke antwoorden af. Dit beviel me en het voldeed me. Het zou tactloos geweest
zijn dezelfde vraag een tweede keer te stellen, dus liet ik dat na: 'De meester spreekt slechts
één keer'. Ik voel niets voor de zwaarwichtige paedagogische benaderingspogingen, die met alle
geweld irrationele phenomenen in een vooropgezet rationeel schema willen wringen. Dingen als
dit antwoord moet men werkelijk laten zoals ze waren, toen ze voor het eerst zichtbaar werden,
want alleen dan kunnen we weten wat de natuur doet, wanneer ze aan zichzelf wordt overgelaten,
ongestoord door de bemoeizucht der mensen. Om het leven te bestuderen moet men niet naar lijken
gaan. Bovendien is een herhaling van het experiment onmogelijk,
om de eenvoudige reden, dat de oorspronkelijke situatie niet gereconstrueerd kan worden. Daarom
is er in elk geval alleen een eerste en één enkel antwoord.
Om op het hexagram zelf terug te komen. Er is niets vreemds in, dat de andere, niet bewegelijke
lijnen (in dit geval de 1ste, 4de, 5de en 6de) van een hexagram reliëf geven aan het thema, dat
door de bewegende lijnen (hier de 2e en de 3e) naar voren wordt gebracht. De eerste lijn van het
hexagram zegt:
Een spijspot met omgekeerde poten.
Bevorderlijk voor de verwijdering van de klonters.
Men neemt een concubine ter wille van haar zoon.
Geen blaam.
Een omgekeerde spijspot duidt aan, dat hij niet gebruikt wordt. De Yijing is dus als het ware
een ongebruikte spijspot. Het omkeren dient om de klonters te verwijderen, zoals de lijn zegt.
Juist zoals een man een concubine neemt als zijn vrouw hem geen zoon schenkt, doet men een beroep
op de Yijing als men geen andere uitweg ziet. Ondanks de quasi-legale positie van de concubine
in China, neemt ze in werkelijkheid een vrij inferieure plaats in; zo is ook het magisch procédé
van het orakel een uitweg, die eigenlijk voor een hoger doel gebruikt zou moeten worden. Geen
blaam, hoewel het een exceptioneel geval is.
De tweede en de derde lijn werden reeds besproken.
De vierde lijn zegt:
De spijspot heeft zijn poten gebroken.
Het maal van de vorst wordt vermorst
En de gestalte wordt bevlekt.
Onheil!
Hier is de spijspot in gebruik genomen, maar blijkbaar op een zeer onhandige manier; dat wil zeggen,
dat het orakel is misbruikt of verkeerd uitgelegd. Op deze manier gaat het goddelijke voedsel verloren,
en men brengt schande over zichzelf. Legge vertaalt alsvolgt: 'Zijn persoon zal moeten blozen van schaamte.'
Misbruik van een offervat als de
ding (met andere woorden: de Yijing) is een grote profanatie.
De Yijing staat hier blijkbaar op zijn eigen waardigheid als ritueel wijvat, en protesteert
tegen een profaan gebruik ervan.
De vijfde lijn zegt:
De spijspot heeft gele handvatten, gouden draagringen.
Bevorderlijk is standvastigheid.
Men heeft blijkbaar een nieuw, correct begrip gekregen voor de Yijing, dat wil zeggen dat deze een nieuw handvat
(Begriff) heeft gekregen, waarbij het aangevat kan worden. Dit handvat is van grote waarde (van goud).
En inderdaad is er een nieuwe uitgave in het Engels, waardoor het boek weer toegankelijker wordt voor
de Westelijke wereld dan het vroeger was.
De zesde lijn zegt:
De spijspot heeft ringen van jade.
Groot heil!
Niets dat niet bevorderlijk zou zijn.
Jade onderscheidt zich door schoonheid en zijn zachte glans. Als de draagringen van jade zijn,
verhoogt zulks de schoonheid, het aanzien en de waarheid van het hele voorwerp. De Yijing
betoont zich hier niet alleen zeer voldaan, maar zelfs buitengewoon optimistisch. Men kan
slechts de verdere gebeurtenissen afwachten en intussen tevreden zijn met de aangename conclusie,
dat de Yijing de nieuwe uitgave goedkeurt.
Met dit voorbeeld heb ik zo objectief mogelijk aangetoond, hoe het orakel in een bepaald geval
te werk gaat. Natuurlijk verandert het procédé enigszins al naar de wijze waarop de vraag
wordt gesteld. Wanneer iemand zich bijvoorbeeld in een gecompliceerde situatie bevindt, zal
hij in het orakel misschien zelf als spreker verschijnen. Of wanneer de vraag over de verhouding
met een andere persoon gaat, zal deze laatste wellicht de spreker zijn. De identiteit van
de spreker hangt echter niet uitsluitend af van de wijze, waarop de vraag is geformuleerd,
aangezien onze relaties met onze medemensen niet altijd door deze laatsten worden bepaald.
Zeer vaak hangen deze relaties vrijwel uitsluitend af van onze eigen houdingen, al zijn wij
ons hier van misschien volkomen onbewust. Als wij ons niet bewust zijn van onze eigen rol
in een verhouding, wacht ons misschien een grote verrassing; geheel tegen onze verwachting
in zijn wij het zèlf, die in hoofdzaak verantwoordelijk zijn voor de situatie, gelijk de tekst
ons soms onmiskenbaar te kennen geeft. Het kan ook voorkomen, dat wij een kwestie te ernstig
opnemen en er te veel gewicht aan hechten, terwijl het antwoord, dat wij van de Yijing krijgen,
de aandacht vestigt op een ander onverwacht aspect van de zaak.
Zulke voorbeelden zouden misschien een ogenblik de indruk kunnen wekken, dat het orakel misleidend
is. Maar men zegt, dat Confucius overtuigd was slechts één keer een niet toepasselijk antwoord
te hebben gekregen, en wel het hexagram 22, de Bekoorlijkheid - een bij uitstek esthetisch
hexagram. Dit doet denken aan de raad, die Socrates eens kreeg van zijn daemon - "Je zou meer
muziek moeten maken" - met het gevolg, dat Socrates fluit begon te spelen. Waar het gaat om
redelijkheid en opvoedkundige houding tegenover het leven, wedijveren Confucius en Socrates
om de ereplaats; maar het lijkt niet waarschijnlijk, dat één van hen beiden zich moeite gaf
om 'zijn kinbaard behoorlijk te maken', zoals de tweede lijn van dit hexagram adviseert. Ongelukkigerwijs
gaan redelijkheid en pedagogiek vaak mank aan een tekort aan charme en gratie, en het orakel
heeft dus misschien niet eens zo heel ongelijk.
Om nog eens op ons hexagram terug te komen. Hoewel de Yijing dus niet alleen tevreden schijnt
te zijn over de nieuwe uitgave, maar zich zelfs zeer optimistisch betoont, zegt zulks nog
niets betreffende het effect van dit boek op het publiek, dat het bedoelt te bereiken. Aangezien
in ons hexagram twee Jang-lijnen voorkomen, die de tendens hebben te veranderen, en wel de
negens op de tweede en de derde plaats, zijn we in de gelegenheid uit te vinden, welke prognose
de Yijing voor zichzelf stelt. Volgens de oude traditie hebben de lijnen, die door een zes
of een negen worden aangeduid, een zo grote innerlijke spanning, dat ze omslaan in hun tegendeel,
d.w.z. Jang in Jin en omgekeerd. Door deze verandering krijgen wij in het onderhavige geval hexagram
nr. 35: Jin, de Vooruitgang.
Het onderwerp van dit hexagram is iemand, die op zijn weg omhoog alle mogelijke wisselingen
van het fortuin ontmoet, en verkeert in dezelfde situatie: hij komt op gelijk de zon en maakt
zichzelf bekend, maar wordt afgewezen en ontmoet geen vertrouwen - hij is 'voortschrijdend,
maar in droefheid'. Doch 'men verkrijgt groot geluk van zijn stammoeder'. De psychologie kan
ons helpen, deze duistere passage te verklaren. In dromen en sprookjes vertegenwoordigt de
grootmoeder of stammoeder dikwijls het onbewuste, omdat dit bij een man de vrouwelijke component
van de psyche bevat. Al wordt de Yijing dan niet aanvaard door het onbewuste, het onbewuste
komt hem tenminste halverwege tegemoet, en de Yijing is nauwer verbonden met het onderbewustzijn
dan met de rationele houding van het bewustzijn. Waar het onderbewuste in dromen vaak door
een vrouwelijke figuur wordt gesymboliseerd, zou dit hier de verklaring kunnen zijn. De vrouwelijke
figuur zou ook de vertaalster kunnen zijn, die aan het boek haar moederlijke zorg heeft gegeven,
en dit zou de Yijing licht kunnen beschouwen als een 'groot geluk'. Hij verwacht algemeen begrip,
maar is bang voor verkeerd gebruik. 'Vooruitgang als een hamster.' Hij is echter indachtig aan
de vermaning: 'Laat winst en verlies niet aan je hart gaan.' Hij houdt zich vrij van partijgeest
en verlaat zich op niemand.
De Yijing ziet dus zijn toekomst op de Amerikaanse boekenmarkt rustig tegemoet, en laat er
zich juist zo over uit als een denkend mens dat zou doen ten aanzien van een zo bestreden
werk. Deze voorspelling is zo buitengewoon verstandig en getuigt van zulk een gezond inzicht,
dat men zich bezwaarlijk een passender antwoord kan denken.
Dit alles geschiedde voor ik het voorafgaande had geschreven. Toen ik op dit punt was aangekomen,
wenste ik te weten, hoe de Yijing tegenover deze nieuwe situatie stond. De toestand was anders
geworden door hetgeen ik geschreven had, aangezien ik nu zelf op het toneel was verschenen,
en daarom verwachtte ik iets te vernemen over mijn eigen werkzaamheid. Ik moet bekennen, dat
ik mij niet overmatig gelukkig had gevoeld bij het schrijven van dit voorwoord. Met mijn gevoel
van verantwoordelijkheid tegenover de wetenschap ligt het niet in mijn lijn iets te beweren,
dat ik niet kan bewijzen, althans als redelijk aanvaardbaar kan voorstellen. Het is een verre
van gemakkelijke taak, een verzameling 'toverformules' te introduceren bij een critisch, modern
publiek, met de vooropgezette bedoeling ze daarvoor min of meer acceptabel te maken. Ik heb
dit op mij genomen omdat ik zelf van meningben, dat er voor de oude Chinese manier van denken
meer te zeggen valt, dan zo oppervlakkig lijkt. Doch ik vind het enigszins pijnlijk, dat ik
een beroep moet doen op de welwillendheid en de verbeeldingskracht van de lezer, daar ik hem
moet leiden in een onbegrijpelijk eeuwenoud magisch ritueel. Ongelukkigerwijs ben ik me maar
al te zeer bewust van de argumenten, die er tegen in te brengen zijn. Wij weten niet eens zeker
of het schip, dat ons over de onbekende zeeën moet brengen, niet ergens een lek heeft opgelopen.
Zou de oude tekst niet verminkt kunnen zijn? Is de vertaling van Wilhelm wel juist? Misleiden wij
ons zelf niet bij onze verklaringen?
De Yijing dringt in alle opzichten aan op zelfkennis. De methode, waarop deze bereikt dient
te worden, biedt de gelegenheid voor allerlei misbruiken. Het is dus niets voor een lichtzinnige
of onrijpe geest; evenmin voor intellectualisten en rationalisten. Het is alleen iets voor
nadenkende, bespiegelende mensen, die graag hun gedachten laten gaan over wat ze doen en over
wat hun overkomt - een voorliefde, die vooral niet verward dient te worden met het ziekelijke
gepieker van de hypochonder.
Zoals ik hierboven reeds heb uiteengezet, weet ik geen antwoord op de talrijke problemen,
die zich voordoen wanneer we het Yijing orakel in overeenstemming trachten te brengen met
onze geijkte wetenschappelijke canons. Het spreekt echter vanzelf, dat alles wat naar occultisme
zweemt, hier geheel buiten beschouwing blijft. Mijn standpunt in deze dingen is pragmatisch, en
het practische nut daarvan is mij geleerd door de psychotherapie en de medische psychologie.
Waarschijnlijk is er geen ander gebied, waar we met zoveel onbekende grootheden rekening dienen
te houden, en nergens anders raken we zó vertrouwd met de toepassing van methodes, die effect
sorteren, hoewel wij misschien lange tijd niet zullen weten waaraan dat effect te danken is.
Onverwachte genezingen kunnen het gevolg zijn van onzekere therapieën, en onverwachte mislukkingen
komen voor bij algemeen als betrouwbaar bekend staande methodes. Bij de exploratie van het
onbewuste stoten wij op zeer vreemde dingen, waar een rationalist zich met afschuw van
afwendt, om achteraf te beweren, dat hij niets gezien heeft. De irrationele volheid van het
leven heeft mij geleerd nooit iets uit te sluiten, zelfs wanneer het indruist tegen al onze
theorieën (die in het beste geval toch maar een kort leven hebben) of niet direct verklaard
kan worden. Natuurlijk is daar iets verontrustends in: men weet nooit, of het kompas de juiste
richting wijst, of niet; maar veiligheid, zekerheid en vrede leiden niet tot ontdekkingen.
Met deze Chinese manier van waarzeggen is het net hetzelfde. Het is overduidelijk, dat de
methode op zelfkennis gericht is, hoewel ze door alle tijden heen evenzeer in dienst van het
bijgeloof is gesteld.
Het spreekt vanzelf, dat ik ten volle overtuigd ben van de waarde van zelfkennis, maar heeft
het enige zin daartoe op te wekken, als de grootste wijzen door alle eeuwen heen de noodzakelijkheid
ervan gepredikt hebben zonder enig succes? Zelfs voor de meest vooringenomene moet het wel
duidelijk zijn, dat dit boek één lange vermaning is tot het zorgvuldig bestuderen van eigen
karakter, levenshouding, motieven. Daarom spreekt het boek mij aan en heb ik erin toegestemd
het voorwoord te schrijven.
Slechts eens tevoren heb ik mij over het probleem van de Yijing uitgelaten: dit was in een
gedenkrede ter nagedachtenis van Richard Wilhelm. Voor het overige heb ik een discrete stilte
bewaard. Het is allesbehalve gemakkelijk zich op de tast een weg te zoeken en in te dringen
in zulk een ver van ons afstaande en mysterieuze mentaliteit, als die aan de Yijing ten grondslag
ligt. Grote geesten als Confucius en Lau-tse kan men niet zo licht opzij schuiven, althans
niet wanneer men het gehalte der ideeën, die ze vertegenwoordigen, naar waarde vermag te schatten;
nog minder kan men het feit over het hoofd zien, dat de Yijing de voornaamste bron van hun
inspiratie was. Ik weet, dat ik vroeger niet de moed gehad zou hebben mij zo positief uit
te laten ten aanzien van zulk een onzekere aangelegenheid. Ik kan dit risico nu op mij nemen;
ik ben de zeventig reeds gepasseerd, en de steeds wisselende opinies der mensen maken niet
veel indruk meer op mij. De gedachten der oude meesters zijn van groter waarde voor mij dan
de filosofische vooroordelen van de Westelijke geest.
Ik zou mijn lezers liever niet lastig vallen met deze persoonlijke overwegingen; maar zoals
gezegd is de eigen persoonlijkheid vaak betrokken bij het antwoord van het orakel. Ik had
trouwens bij de formulering van mijn vraag het orakel zelf uitgenodigd, een direct oordeel
over mijn onderneming uit te spreken. Het antwoord was hexagram
nr. 29: Kan, het Onpeilbare. Bijzondere nadruk wordt gelegd op de derde plaats, daar deze
lijn door een zes wordt aangeduid.
Deze lijn zegt:
Voorwaarts en achterwaarts, afgrond op afgrond.
In zulk een gevaar, blijf eerst stil staan en wacht,
Anders raak je in een gat in de afgrond.
Handel niet zo.
Vroeger zou ik onvoorwaardelijk de raadgeving 'Handel niet zo" hebben opgevolgd, en geweigerd
hebben mijn opinie over de Yijing ten beste te geven, en wel om de eenvoudige reden, dat ik
er geen had. Nu kan deze raadgeving echter als voorbeeld dienen voor de manier waarop de Yijing
functioneert. Het is een feit, dat wanneer men begint erover na te denken, de problemen van
de Yijing 'afgrond op afgrond' vertegenwoordigen; er valt niet aan te ontkomen, dat men 'eerst
moet stilstaan en wachten', temidden van de gevaren van eindeloze en critiekloze bespiegelingen;
anders zou men werkelijk de weg kwijt raken in de duisternis. Kan men zich een onplezieriger
geestestoestand denken dan het zweven in de ijle lucht van onbewezen mogelijkheden, niet wetende
of wat men ziet waarheid of illusie is? Dit is de droomachtige sfeer van de Yijing, en het enige,
waarop men zich kan verlaten, is het eigen zo feilbare oordeel. Ik moet eerlijk bekennen, dat
deze lijn zeer treffend de gevoelens vertolkt, die mij bij het schrijven van de
voorafgaande passages bezielden. Even toepasselijk is het geruststellend begin van dit hexagram
- 'Als je oprecht bent, heb je welslagen in je hart' - want dat betekent, dat ten slotte niet
het uiterlijk gevaar het belangrijkste is, maar dat het gaat om de subjectieve situatie, dat
wil zeggen, of men zelf gelooft oprecht te zijn, of niet.
Het hexagram vergelijkt de dynamische actie in deze situatie met het stromen van water, dat
niet bevreesd is voor gevaarlijke plaatsen, maar zich over rotsen stort en de gaten opvult,
die het op zijn weg ontmoet (Kan symboliseert ook het water). Dit is de manier waarop 'de
edele' handelt en de kunst van het onderwijzen beoefent.
Kan is ongetwijfeld een van de minst plezierige hexagrammen. Het beschrijft een situatie
waarin men ernstig gevaar schijnt te lopen, in alle mogelijke vallen te geraken. Evenals men
bij de interpretatie van een droom met de uiterste nauwgezetheid de droomtekst dient te volgen,
moet men bij het raadplegen van het orakel de vorm waarin de vraag werd gesteld voor ogen
houden, want dit stelt een definitieve limiet aan de interpretatie van het antwoord. De eerste
lijn van het hexagram duidt de aanwezigheid van het gevaar aan: 'Men geraakt in de afgrond
in een gat.' De tweede lijn doet hetzelfde, en voegt er dan de raadgeving aan toe: 'Men moet
slechts kleine dingen trachten te bereiken'. Men ziet, dat ik die raad reeds bij voorbaat in
acht had genomen, daar ik er mij in dit voorwoord toe heb beperkt te demonstreren, hoe de
Yijing in de Chinese geesteswereld functioneert, en afzag van een eerzuchtiger project: het
schrijven van een psychologisch commentaar op het gehele boek.
De vierde lijn zegt:
Een kruik wijn, een schaal rijst, aarden schotels,
Eenvoudig door het venster naar binnen gereikt.
Dat verdient volstrekt geen blaam.
Wilhelm geeft hierbij de volgende commentaar: 'Een ambtenaar heeft gewoonlijk, vóór hij geïnstalleerd
wordt, bepaalde geschenken en aanbevelingen nodig als introductie. Hier is alles tot het uiterste
vereenvoudigd. De geschenken zijn armoedig, er is niemand, die hem introduceert, hij stelt
zichzelf voor; toch hoeft men zich voor dit alles niet te schamen als men maar de eerlijke
bedoeling heeft, elkaar bij te staan in het gevaar.
Het schijnt dat ook het boek zelf in zekere zin door deze lijn wordt gesymboliseerd.
De vijfde lijn zet het thema van de beperking voort. Als men de natuur van water bestudeert,
ziet men dat het een gat slechts tot de rand vult, en dat verder stroomt. Het laat zich niet
vasthouden:
De afgrond wordt niet tot overvol.
Hij wordt slechts gevuld tot aan de rand.
Doch als men, aangelokt door het gevaar en juist dóór die onzekerheid, tegen zijn eigen overtuiging
in de zaak zou willen forceren en er zich toe zou zetten, uitvoerige commentaren te schrijven
of iets anders in die geest te ondernemen, zou men alleen maar des te dieper verward raken
in de moeilijkheden die de toplijn heel juist beschrijft als een situatie, waarin men aan
alle kanten gebonden en ingesloten is. De laatste lijn laat trouwens heel vaak de consequenties
zien, die men kan verwachten, wanneer men de betekenis van het geheel niet ter harte neemt.
In ons hexagram hebben wij een zes op de derde plaats. De Jin-lijn verandert door zijn steeds
groter wordende spanning in een Jang-lijn, en er ontstaat een nieuw hexagram, dat een nieuwe
mogelijkheid of tendens laat zien. Wij hebben nu
nr. 48: Tjing, de Waterput.
Dit beduidt echter niet langer gevaar, doch veeleer iets heilzaams:
Zo moedigt de edele het volk aan bij het werk
En vermaant hij het, elkaar te helpen.
Het beeld van het volk, dat elkaar onderling behulpzaam is, schijnt betrekking te hebben op
het herstellen van de waterput, want deze is afgebrokkeld en vol met puin. Zelfs de dieren
drinken er niet uit. Er leven vissen in, die men kan vangen, maar de waterput wordt niet gebruikt
om eruit te drinken, dat wil zeggen voor menselijke behoeften. Deze beschrijving doet denken
aan de omgekeerde en niet gebruikte
Ding, die een nieuw handvat moet krijgen. Bovendien
wordt deze waterput evenals de
Ding gereinigd. Maar niemand drinkt eruit:
Dit is mijn harteleed,
Want men zou eruit kunnen putten.
Het gevaarlijke gat vol met water - of de afgrond - wees op de Yijing, en dit is ook het geval
met de waterput, maar deze laatste heeft een positieve betekenis: het bevat het water van
het leven. Hij zou hersteld moeten worden, zodat men hem weer in gebruik kan nemen. Maar men
heeft geen houvast (Begriff) en geen gereedschap om het water te putten; de kruik is gebroken
en lekt. De
Ding heeft nieuwe oren en draagringen nodig, waarbij men hem kan aanvatten,
en zo moet ook de Tjing van binnen opnieuw met metselwerk worden bekleed, want hij bevat 'een heldere,
koele bron, waaruit men kan drinken'. Men kan er water uit drinken, want hij is 'betrouwbaar'.
Het is duidelijk, dat in deze prognose weer de Yijing zelf als spreker het woord voert, zich
voorstellende als een bron, als levend water. Het vorige hexagram beschreef in details het gevaar,
dat iemand bedreigt die bij ongeluk in de put valt of die zich in de afgrond bevindt. Hij moet
zich er uit zien te werken, om dan te ontdekken, dat het een oude, vervallen waterput is, die
- hoewel vol met puin - zeer wel weer kan worden gerepareerd, zodat men het gebruiken kan.
Ik onderwierp twee vragen aan de methode van het toeval door middel van het munten-orakel.
De tweede vraag stelde ik pas nadat ik mijn analyse van het antwoord op de eerste had geschreven.
De eerste vraag was als zodanig gericht tot de Yijing; wat had het boek te zeggen over mijn
werkzaamheid in deze, dat wil zeggen over de situatie, waarin ik de handelende persoon was,
de situatie die werd beschreven door het eerste hexagram, dat ik verkreeg? Op de eerste vraag
antwoordde de Yijing door zichzelf te vergelijken met een spijspot, een ritueel vat, dat nodig
gerestaureerd moest worden en door het publiek niet met onverdeelde instemming werd ontvangen.
Het antwoord op de tweede vraag was, dat ik in moeilijkheden was geraakt, want de Yijing was
als een diep en gevaarlijk gat, vol met water: men zou er licht in kunnen wegzakken. Het gat
met water bleek echter een oude waterput te zijn, die alleen maar gerestaureerd behoefde te
worden: dan zou men er weer een nuttig gebruik van kunnen maken.
Deze vier hexagrammen kloppen over het algemeen wel, zowel wat het thema (ritueel vat, gat,
waterput) als ook wat de geestelijke inhoud betreft, ze lijken zinvol. Indien een menselijk
wezen zulke antwoorden had gegeven, zou ik, als psychiater, hem gezond van geest dienen te
verklaren, althans op basis van het aanwezige materiaal. Ik zou inderdaad niets ijlhoofdigs,
idioots of schizophreens in de vier antwoorden hebben kunnen ontdekken. De hoge ouderdom van
de Yijing en zijn Chinese afkomst in aanmerking genomen, kan ik zijn archaïsche, symbolische
en bloemrijke taal niet als abnormaal beschouwen. Verre van dat: ik zou deze hypothetische
persoon slechts kunnen gelukwensen met zijn verregaand begrip van mijn onuitgesproken toestand
van onzekerheid. Aan de andere kant kan iedereen, die wat handig is en over een soepel vernuft
beschikt, de hele zaak wel zó draaien, dat het lijkt of ik mijn eigen subjectieve inhouden
in de symboliek van de hexagrammen heb geprojecteerd. Zulk een critiek, hoe catastrophaal
ook vanuit het standpunt van het Westerse rationalisme bezien, doet aan de functie van de Yijing
geen afbreuk. Integendeel, de Chinese wijze zou glimlachend tegen mij zeggen: 'Ziet U niet,
hoe nuttig de Yijing zich maakt, door Uw gedachten, die U zich tot dusverre nog niet had gerealiseerd
- in zijn diepzinnig symbolisme te projecteren? U zou Uw voorwoord misschien hebben geschreven,
zonder dat het tot U was doorgedrongen, welk een lawine van misverstanden dit zou hebben ontketend.'
Het Chinese standpunt bekommert zich niet om de houding, die men aanneemt ten opzichte van
de verrichtingen van het orakel. Wij zijn het alleen maar, die niet weten hoe wij het hebben,
omdat wij telkens weer struikelen over onze vooroordelen, oftewel ons causaliteitsbegrip.
De oude Oosterse wijsheid vindt het van belang, dat een denkend wezen zich zijn gedachten
realiseert, maar de manier waaròp hij dit doet, interesseert haar niet in het minst. Hoe minder
men nadenkt over de theorie van de Yijing, hoe gezonder men slaapt.
Het komt mij voor, dat op grond van dit voorbeeld een onbevooroordeeld lezer zich althans
enigszins een oordeel zal kunnen vormen van de wijze, waarop de Yijing werkt. Meer kan men
van een eenvoudige introductie niet verwachten. Wanneer ik door deze demonstratie er in geslaagd
ben de psychologische phenomenologie van de Yijing duidelijk te maken, heb ik mijn doel bereikt.
Wat betreft de duizenden vragen, onzekerheden en critische opmerkingen die dit merkwaardige
boek opwekken zal - daar kan ik niet nader op ingaan. De Yijing biedt zich niet aan met bewijzen
en klare resultaten: het maakt geen ophef van zichzelf en het is niet gemakkelijk te benaderen.
Als een deel van de natuur wacht het tot het ontdekt wordt. Het leurt niet met feiten of macht,
maar voor hen, die streven naar zelfkennis, naar wijsheid - als er zoiets bestaat - is het
wellicht het juiste boek. Voor de één zal de
geest, die het doordringt, zo klaar zijn als de dag, voor een ander wazig als de schemering,
voor een derde duister als de nacht. Wie er niet voor voelt, hoeft het niet te gebruiken;
wie er iets op tegen heeft, hoeft de waarheid ervan niet te erkennen. Laat het de wereld ingaan
ten bate van degenen, die in staat zijn de betekenis ervan te begrijpen.
Zürich 1949, C.G. Jung.